“Begin met 200 A1, daarna een setje van tweemaal vijftig steigerung en vier keer honderd opbouwend. Daarna 100 meter uit. Het opbouwende zwemmen mag in armen met paddles, de A1 met zoomers. Alles borstcrawl op het uitzwemmen na. 20 seconden rust en we starten in 3..2..1..go!”

Heb jij geen idee wat hierboven staat? Dan is dit artikel voor jou. We zijn ons er erg van bewust dat coaches en zwemmer voor niet-zwemmers een soort andere taal spreken. Vragen als “Maar, is armen nou met of zonder beendrijver?” en “Mag ik dan eigenlijk wel benen zwemmen tijdens armen?” zijn vragen die we regelmatig mogen beantwoorden in het zwembad. Daarom in dit artikel een aantal bekende en onbekende zwemtermen die je regelmatig voorbij hoort komen in het zwembad.

Algemene termen

Benen: met je armen over een plank heen alleen maar benen zwemmen. Dit kan in elke slag zijn. Borstcrawl, schoolslag en vlinderslag benen doe je uiteraard op je buik. Rugcrawl benen kun je het beste zonder plank met je armen in stroomlijn op je rug zwemmen. Ook de andere slagen kunnen uiteraard zonder plank, maar dat staat er dan vaak expliciet bij.

Armen: met een beendrijver, plank of pullbuoy alleen maar armen zwemmen. Ook dit kan in elke slag zijn. Probeer je benen gestrekt naast elkaar te houden en geen benen te zwemmen. Een mooie variant is enkels gekruisd zonder beendrijver, of een elastiekje om je enkels zodat je geen benen kúnt zwemmen.

Paddles: deze zijn er in verschillende vormen en maten, maar je hebt ze allen aan je handen vast. Het doel van de paddles is over het algemeen het verhogen van de druk op je armen en handen, zodat je meer kracht kunt gebruiken op het water. Wij noemen het vaak de meest specifieke vorm van krachttraining die je voor het zwemmen kunt doen.

Snorkel: nee, niet een snorkel die je op hebt als je in Caribisch gebied naar vissen aan het loeren bent. Wij hebben het vaak over de center snorkel, die over je voorhoofd naar boven gaat. Een mooie tool om lange stukken te zwemmen zonder je hoofd te hoeven roteren voor ademhaling. De neusklem wordt soms gebruikt als zwemmers de neiging hebben om in te ademen door de neus.

Zoomers/vinnen/flippers/fins: er zijn – zoals je ziet – een aantal verschillende termen voor dit fantastische materiaal. Gebruik ze voor het opbouwen van je conditie in de benen of juist tijdens het focussen op de armslag. Het grote verschil met je normale flippers is dat ze veel korter zijn, zodat de borstcrawl beenslag-beweging natuurlijk blijft.

Aerobe tempo’s

Over Aerobe tempo’s hebben we al eerder een uitgebreid artikel geschreven. Lees dit artikel hier. Hieronder de korte samenvatting.

A0 (langzaam duurtempo): Dit tempo wordt gebruikt na een zware training of een wedstrijd als herstel. Zwem voor je gevoel tussen de 60 en 70%. Dit is ook vaak het tempo dat voor een warming up of cooling down wordt gebruikt.

A1 (rustig duurtempo): Dit rustige duurtempo zou je gedurende langere tijd (minstens 30 minuten) vol moeten kunnen houden. Het wordt gebruikt om je conditie op niveau te krijgen of te onderhouden. Gevoelswaarde is 70-75%.

 A2 (stevig duurtempo): Met dit tempo zal je iets kortere afstanden (200-300 meter) zwemmen met weinig rust. Een ideale manier om je conditie op te bouwen, met een gevoelswaarde van 80%.

 A3 (hard duurtempo): Je zwemt met dit tempo wederom iets kortere afstanden, maar nu op de rand van verzuring. Dit tempo gaat over het verleggen van je grenzen! Gevoelswaarde is 90%, maar het voelt waarschijnlijk als voluit zwemmen.

Meer tempo’s

Sub-max: Sub-maximaal zwemmen is een favoriet van veel zwemmers. Het is bijna voluit sprinten, maar met een kleine handrem. Dit zorgt er bijna altijd voor dat je beter, strakker en meer ontspannen aan het zwemmen bent. Uiteindelijk zwem je misschien maar een heel klein beetje minder snel dan tijdens maximaal zwemmen, terwijl je minder energie uitgeeft!

Max: Zo hard als je kan zwemmen. Als dit één afstand op het programma staat dan mag je die ene afstand zo hard als je kunt zwemmen. Neem bij voorkeur je tijd op, zodat je deze kunt vergelijken met de vorige of volgende keer!

Max Holding: Deze term staat vaak boven een aantal afstanden, bijvoorbeeld 5×100 meter borstcrawl. Het doel is om een gemiddeld zo snel mogelijke tijd te zwemmen. Oftewel: zo vlak mogelijk door de afstanden heen. De eerste honderd meter wil je dus niet beginnen op 2 minuten, om de laatste honderd meter 5 minuten te zwemmen.

Opbouwend: Als er na een set van bijvoorbeeld 5×100 het woord opbouwend staat, dan mag je opbouwen over de volledige lengte van de set. De eerste honderd meter is dus rustig, de tweede harder, de derde harder, etcetera. Er staat duidelijk aangegeven op welk tempo je mag beginnen en op welk tempo je eindigt.

Steigerung: Een term die we vaak gebruiken bij het inzwemmen. Een baantje steigerung is een opbouwende baan. Je begint rustig en je eindigt hard. Probeer je tempo te verhogen en steeds iets snellere slagen te maken. Een mooie manier om wakker en warm te worden!

Sprinten: Sprints zijn korte stukken hard, al verschillen de meningen van trainers over de lengte van een ‘kort stuk’. De meeste sprints zijn tussen de 15 en 25 meter, en zijn zo hard als je kan. Maximaal gebruik maken van de afzet van de kant en dan met een goede beenslag en hoge ligging zo snel als je kunt zwemmen. Vaak is er veel rust na elke sprint.

Weet jij er meer?

Ken jij meer termen of heb je iets gehoord waarvan je de betekenis juist niet kent? We zijn benieuwd! Stel je vraag via onderstaande reacties of onze Facebook pagina!